Jachtgedrag bij katten
Met zijn vlijmscherpe hoektanden, scharend gebit, scherpe intrekbare nagels, soepele lichaam en zachte sluipgang is de kat een ideale jager. Hoewel niet elke huiskat even succesvol is, heeft menig eigenaar weleens een dode of levende prooi gevonden in of bij het huis. Dit artikel gaat over het jachtgedrag van katten en aspecten die hierbij een rol spelen.
Aanleg en ontwikkeling jachtgedrag
Aanleg voor jachtgedrag wordt geërfd van de ouders, maar ook beïnvloed door ervaringen op jonge leeftijd. Het doel van jagen en het verband met voedsel wordt tot stand gebracht op jonge leeftijd. Ook in hun prooikeuze nemen kittens gedrag van de moeder over. Onder natuurlijke omstandigheden introduceert een moederpoes prooidieren geleidelijk aan haar kittens, waarbij ze aan hen verschillende situaties presenteert om zo hun jachtvaardigheden te oefenen. Wanneer de kittens ongeveer vier weken oud zijn, brengt de moeder dode prooi naar het nest om hen te laten wennen aan de geur en smaak ervan. Een kleine maand later brengt ze (gewonde) levende prooi naar het nest, waardoor de kittens hun jachtvaardigheden verder kunnen oefenen. De moederpoes onderbreekt haar kittens hierbij alleen wanneer zij de controle over de situatie verliezen. Als de moeder een prooi aanvalt, gaan ook de kittens meer en langere interacties aan met de prooi. In een later stadium vergezellen de kittens hun moeder tijdens de jacht. Naarmate het jachtgedrag van de kittens zich verder ontwikkelt, neemt de rol van de moeder af. Op vijftien tot achttien weken leeftijd besteedt een jonge kat 86 procent van de tijd aan het onderzoeken van de omgeving en jagen.
"Spel lijkt dvooral te dienen als oefening voor de jacht"
De relatie tussen spel en jachtgedrag
De exacte functie van spelgedrag is nog niet duidelijk, maar er bestaan verschillende theorieën, waaronder het trainen van motorische, cognitieve en/of sociale vaardigheden. Veel onderzoek is gericht op de invloed van spel op jachtvaardigheid. Spel met objecten en coördinatiespel (rennen, springen, klimmen) wordt vooral gezien vanaf de zevende tot achtste week en heeft een piek rond achttien weken. De toename van deze spelvormen lijkt verband te houden met de voltooiing van het speenproces; de overgang van moedermelk op vast voedsel. Dit spel lijkt dan ook vooral te dienen als oefening voor de jacht. Objectspel kan zowel solitair als sociaal zijn. Kittens kunnen elkaar bijvoorbeeld vanuit een hinderlaag besluipen, met een aanval verrassen en elkaar met de voorpoten vastpakken en met de achterpoten trappelen.
Aangeboren en aangeleerde prooigedragingen
Kittens oefenen hun jachttechniek tijdens spel en prooisessies met hun moeder. Sommige onderdelen van jachtgedrag lijken aangeboren te zijn, zoals het najagen en vangen. Zelfs als een kitten nooit gejaagd heeft, zal het op een bepaalde leeftijd reageren op het piepen van een muis door deze aan te vallen. De kat vertoont prooigedragingen in een vaste volgorde: loeren – besluipen – achtervolgen – vangen – bijten – doden – (eten). Ook bij het najagen, vangen en doden van prooien kunnen leerprocessen bijdragen aan verbetering van de techniek. De nekbeet is een onderdeel van het jachtgedrag dat tijdens spel meestal niet gezien wordt en vooral in contact met echte prooi wordt geoefend. De leeftijd waarop geleerd wordt een prooi te doden is meestal beperkt van zes tot twintig weken, maar er zijn katten die dit gedrag daarna nog aanleren. Katten leren waar prooien te vinden zijn en keren terug naar een plek waar ze dagen of weken eerder een prooi gevangen hebben.
Jachtstrategieën
Hoewel ritselen of piepen in eerste instantie de aandacht van een kat trekt, is het zien van een bewegend object de belangrijkste prikkel om te gaan jagen. Een ervaren jager kan wel leren een stilzittende prooi te herkennen. Ook het type prooi kan invloed hebben op de gebruikte jachtstrategie. Wanneer een kat een prooi heeft ontdekt, wordt deze in een snelle sluipgang benaderd, waarbij de kat tussendoor dekking zoekt achter objecten. De pootjes van de kat zijn hierbij onder het lichaam geplaatst, de kop vooruit gestrekt, de oren gespitst, de snorharen gespreid, de ogen volgen de prooi en de staart zwiept.
"Het zien van een bewegend object de belangrijkste prikkel om te gaan jagen."
Wanneer de kat dichtbij de prooi is, wordt de houding nog lager en een heel langzame sluipgang ingezet. Vanuit de dichtstbijzijnde schuilplaats begint de kat heel heftig met zijn staart te zwiepen en met de achterpootjes te trappelen, waarbij het hele achterlijf meebeweegt. Hierna wordt een sprint ingezet en de prooi gevangen met de voorpoten. Een andere jachtstrategie bestaat uit het stilzittend opwachten van een prooi, bijvoorbeeld in gebieden waar veel holen van muizen of jonge konijnen zijn. Ook kan een kat met zijn voorpoot proberen een prooi uit zijn schuilplaats te hengelen.
Wanneer jaagt de kat?
Er is weinig vergelijkend materiaal over de hoeveelheid tijd die een kat besteedt aan jagen, dat verschilt per indi-vidu. Huiskatten gaan op jacht wanneer voedsel niet te verkrijgen is via hun eigenaren. Goed gevoede huiskatten zullen ongeveer een kwartier per dag jagen, terwijl wilde katten (die niet gevoerd worden) tot twaalf uur per dag naar voedsel kunnen zoeken. Uit onderzoek blijkt dat katten zullen gaan jagen ook al hebben ze geen honger. De neiging om te doden is groter als de kat honger heeft en wordt minder als de prooi groter is en moeilijker te vangen. Men zegt vaak dat katten in het schemer jagen, maar katten blijken erg flexibel te zijn. Hele hoge en lage temperaturen worden bijvoorbeeld vermeden dus bij warm weer zullen katten ‘s nachts jagen en in de winter juist overdag. De gemiddelde duur van een jachtsessie is ongeveer een half uur.
Zintuigen, prikkels en reactie
Tijdens de jacht zijn de zintuigen een belangrijk werktuig voor de kat. Vooral oren, ogen en snorharen spelen hierbij een rol. De neus speelt bij jachtgedrag een veel minder grote rol. Met zijn oren neemt een kat geritsel, krabgeluiden en hoogfrequente geluiden waar, waardoor hij zijn prooi kan lokaliseren. Vervolgens gebruikt de kat zijn ogen om een (bewegende) prooi waar te nemen tijdens het besluipen, beloeren en bespringen. Het uitvoeren van de nekbeet vindt plaats als reactie op objecten met veren of een vacht. De beet wordt gericht door het visuele beeld en signalen van de gevoelige snorharen, die met name ‘s nachts een grotere rol spelen. Snorharen compenseren voor het beperkte gezichtsvermogen op korte afstand van katten. De beet zelf is een reflexmatige reactie en het van voren naar achteren opeten van prooien wordt vooral gestuurd door het waarnemen van de haarrichting van de vacht.
‘Kekkeren’
Een fenomeen dat bijvoorbeeld gezien kan worden als een kat een (nog onbereikbare) prooi ziet, zoals een vogel in een boom of achter glas, is het zogenaamde ‘kekkeren’. Hierbij trekt de kat zijn mondhoeken terug en maakt een onregelmatig klapperend geluid met de tanden. De exacte betekenis van dit gedrag is tot nu toe onbekend, maar het lijkt, net als het zwiepen met de staart, een uiting van opbouwende spanning te zijn. Uit observaties van wilde katachtigen, zoals de margay, de jaguar en de poema, is overigens naar voren gekomen dat zij geluiden van prooidieren imiteren om deze te lokken. Of bij huiskatten hierbij misschien ook sprake van zo’n jachtstrategie zou kunnen zijn, is niet onderzocht of aangetoond, maar de gedachte is zeker interessant.
Het prooidier
Hoe de prooi wordt gedood, is afhankelijk van het type prooi. Insecten en kleine vogels worden meestal met beide voorpoten besprongen, terwijl kleine knaagdieren met een poot op hun rug of schouder geslagen worden en daarna met de nekbeet worden gedood. Bij grotere prooien of een mislukte dodingspoging grijpt de kat de prooi met zijn tanden en slaat deze met zijn voorpoten. Wanneer de prooi dan nog steeds tegenstand biedt, kan de kat zich op zijn zij gooien en de prooi met de tanden en voorpoten vasthouden terwijl hij met zijn achterpoten trappelt. Katten kunnen een nekbeet toebrengen. Dat betekent dat de kat in het ruggenmerg van de nek bijt, tussen de wervels van het prooidier.
Als de prooi dood is, zal de kat deze niet direct opeten. Meestal neemt de kat de prooi mee om deze op een beschutte plek op te eten. De kat houdt de prooi vast bij de nek en draagt deze zo mee. Hierdoor kan de achterkant van een wat grotere prooi vies worden omdat die over de grond wordt gesleept. De kat zal de prooi met zijn bek heen en weer schudden zodat het vuil eraf valt voordat hij de prooi gaat eten. Katten schudden ook met hun prooi terwijl ze aan het eten zijn. Dit is om de huid los te krijgen van de spieren en de spieren van de botten.
Katten eten van zoogdieren bij voorkeur eerst het hoofd, tenzij de schedel te sterk is om te breken. In dat geval verwijderen ze het hoofd en beginnen te eten aan de nek en ingewanden. Vogels worden meestal ‘geplukt’ voordat ze worden opgegeten. Katten lijken soms te spelen met hun levende, maar verzwakte prooi of ze spelen met hun dode prooi. Men denkt dat dit spelen mogelijk een uiting is van een interne conflictsituatie tussen de behoefte om te doden en de angst om gewond te raken door de prooi.
Succesvolle jager?
Katten zijn redelijk succesvolle jagers. Uit onderzoek blijkt dat 40 tot 65 procent van de huiskatten die buiten komen, identificeerbare prooien in de maag heeft. Ook is gebleken dat moederpoezen met kittens die gevoed moeten worden, efficiëntere jagers zijn dan andere katten. Waarschijnlijk zorgen hormonen ervoor dat de moederpoes de prooi naar huis brengt. Ook katten zonder kittens, zelfs gecastreerde katers, brengen soms hun prooi, dood of levend, mee naar huis. Dit kan voortkomen uit de gewoonte van katten om hun (dode) prooi naar een rustige plek te brengen voordat ze deze opeten.
Katten zijn gespecialiseerd in het vangen van kleine zoogdieren. Het grootste aandeel bestaat uit muizen, maar katten vangen eveneens woelratten, vleermuizen, mollen en jonge konijnen. Ook vogels worden vaak gevangen (en opgegeten) door katten. Uit onderzoek blijkt dat katten met een belletje aan hun halsband 34 procent minder zoogdieren en 41 procent minder vogels vangen dan katten zonder belletje. Als de huiskat ouder wordt, zal hij minder gaan jagen. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat katten die het grootste aantal prooien naar huis brengen jonger zijn dan vijf jaar.